Op zaterdag 15 oktober 2016 vindt de KZM-Herfstbijeenkomst plaats, met zoals steeds weer een reeks boeiende presentaties van jonge onderzoekers uit de taalkunde, de literatuur, de geschiedenis en de klassieke studies. De bijeenkomst vindt plaats in Gent, in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL, Koningstraat 18, Gent). De plenaire spreker wordt dit keer aangeleverd door de sectie Klassieke Studies, en wordt gevolgd door vier parallelsessies, die ingevuld worden door onderzoekers uit de vier bovengenoemde vakgebieden. Hieronder vindt u een overzicht – namen, titels en samenvattingen worden aangevuld zodra ze beschikbaar zijn.
PLENAIRE LEZING – sectie KLASSIEKE STUDIES
David Rijser (Universiteit van Amsterdam): To hell with the context. De playlists van Girolamo Vida.
De De arte poetica van Girolamo Vida, gepubliceerd in 1527, is om meerdere redenen een sleutelwerk voor onze cultuurgeschiedenis. Het is een document van de vroeg zestiende-eeuwse receptie van Horatius en Virgilius, maar tegelijkertijd een uiterst concrete samenvatting van de kunsttheorie die gangbaar was in het hart van de Italiaanse Renaissance; het is, postuum, de inzet van felle polemiek tussen classicisme en romantiek, maar wordt, recentelijk, omarmd als voorloper van de meest moderne literatuurkritiek. De lezing behandelt en verklaart deze tegenstellingen, maar richt zich vooral op de verklaring van het opmerkelijke feit dat bepaalde aspecten van Vida’s imitatie-theorie sterk overeenkomen met zowel recente theorieën van intertekstualiteit als concrete voorbeelden van actuele intermedialiteit.
TAALKUNDE
Lena Karssenberg (KU Leuven): Specificationele il y a ‘er is’ clefts
In deze presentatie onderzoek ik Franse il y a ‘er is’ clefts d.m.v. een kwalitatieve corpusanalyse. Prototypische il y a-clefts zoals (1) drukken een gebeurtenis uit en hebben wat hun informatiestructuur betreft een ‘all-focus’ articulatie, waarbij de gehele zin focaal is.
(1) Y’a le téléphone qui sonne!
er.heeft de telefoon die belt
‘De telefoon gaat!’
(Lambrecht 1986: 115, mijn vertaling)
Er bestaat echter ook een ander type il y a-cleft, geïllustreerd in (2), dat geen gebeurtenis uitdrukt maar specificationeel is: het gekloofde element presenteert een waarde (Beth) voor een gegeven variabele (iemand wil meekomen), die wordt uitgedrukt door de relatiefzin.
(2) [Context: er wordt gevraagd wie er naar het theater wil gaan.]
Y’a Beth qui veut y aller (…).
‘Er is Beth die er naartoe wil gaan.’
(Lambrecht, 1988: 154, mijn vertaling)
Zulke clefts hebben volgens de literatuur een ‘focus-background’ articulatie: het gekloofde element wordt benadrukt, terwijl de relatiefzin als achtergrond wordt beschouwd. Dit subtype van il y a-clefts is nog niet grondig onderzocht en wordt vaak enkel geïllustreerd aan de hand van anekdotische voorbeelden.
In deze presentatie toon ik dat de frequentie van deze clefts afhankelijk is van de al dan niet interactieve natuur van het gebruikte corpus. Daarnaast beargumenteer ik dat specificationele il y a-clefts, die veelzijdiger blijken dan voorheen aangenomen, tot nu toe vaak op een te simplistische wijze zijn geanalyseerd. Ten eerste herhaalt de relatiefzin in de meeste gevallen niet simpelweg een variabele uit de voorgaande context, maar kan ze meerdere functies hebben. Ten tweede blijken specificationele clefts niet altijd een focus-background articulatie te hebben. Tot slot laat ik zien dat het strikte onderscheid tussen evenementiële en specificationele il y a-clefts niet altijd gehandhaafd kan worden.
Referenties
Lambrecht, Knud. 1986. Pragmatically motivated syntax. Presentational cleft constructions in spoken French. 22nd Conference of the Chicago Linguistic Society. Papers from the parasession on Pragmatics and Grammatical Theory (115-126).
Lambrecht, Knud. 1988. Presentational cleft constructions in spoken French. In John Haiman & Sandra A. Thompson (eds.), Clause combining in grammar and discourse, 135-179. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins.
Beatrijs Wille (UGent): De visuele communicatie in ouder-kindinteracties: een longitudinaal en vergelijkend onderzoek naar de visuele communicatiestrategieën van de ouders
Onderzoek toont aan dat dove moeders hun dove kinderen visueel ondersteunen zodat ze volledige toegang zouden kunnen verwerven tot de visueel-georiënteerde omgeving waarin ze opgroeien (Spencer, 2000; van den Bogaerde, 2000). Dankzij de incorporatie van de visueel-tactiele communicatiestrategieën (VCSs; Loots & Devisé, 2003; Loots et al., 2005; van den Bogaerde, 2000) wordt het kind toegang tot de taal verleend, met potentieel onmiddellijke verwerving (Wille, 2014). Een linguïstisch stimulerende omgeving creëren verloopt voor horende moeders vaak moeizamer. Naast de gehoorstatus spelen ook andere factoren een belangrijke rol, zoals de toename in cochleaire implantaties en de afwezigheid van objectieve en gebalanceerde informatie, waarbij ouders geconfronteerd worden met de complexiteit van visuele communicatie (Mouvet et al., 2013). Onderzoek heeft aangetoond dat vroege interacties tussen horende ouders en hun doof kind problematisch kan verlopen en, kan leiden tot communicatie problemen rond de leeftijd van 18/24 maanden (Mouvet et al., 2013).
Dit onderzoek probeert een licht te werpen op het gebruik van visuele communicatie strategieën bij ouders, zowel moeders als de vaak uit het oog verloren vaders. Het onderzoek valt uiteen in twee delen.
- Enerzijds: Een longitudinaal onderzoek (6, 9, 12, 18 en 24 maanden) waarbij een dove moeder (M1) en twee horende moeders (M2 en M3) vergeleken worden. M2 volgde een cursus Vlaamse Gebarentaal (VGT) en een cursus Leren visueel communiceren.
- Het tweede lui omvat de vergelijking tussen dove en horende ouders. Dit onderzoek houdt in dat de visuele communicatie strategieën van 3 dove ouders vergeleken worden met de strategieën van 3 horende ouders.
Dit onderzoek probeert de volgende vragen te beantwoorden:
- Hoe passen ouders de visuele communicatie strategieën toe?
- Is er een verschil merkbaar tussen de visuele omgeving gecreëerd door de dove en horende ouders?
- Merken we een verschil tussen de horende ouders onderling?
Jesse Berwouts (UGent): Bovenmenselijke merkidentiteit: een case study van merkmetaforen in de supplementenindustrie
Binnen de pragmatiek is Conceptual Metaphor Theory (CMT) van Lakoff & Johnson een graag gezien framework om toe te passen op metaforen in reclame: CMT biedt een bruikbare achtergrond om concrete metaforen in reclameboodschappen te analyseren als manifestaties van onderliggende, abstractere, conceptuele metaforen. Dit onderzoek bouwt voort op de stereotiepe ‘product A = concept B’-analyse op reclameniveau en zoekt onderliggende metaforen – die te herleiden vallen tot conceptuele metaforen – op merkniveau met systematische manifestaties in de marketingcommunicatie. Deze ‘brand-level metaphors’ of ‘merkmetaforen’ worden geïllustreerd via een close reading van twee merken uit de supplementenindustrie. Mutant communiceert op systematische wijze manifestaties van de onderliggende filosofie ‘SPIERMASSA WINNEN IS ONMENSELIJK WORDEN/MUTEREN’ en Grenade maakt gebruik van de personificatie ‘LICHAAMSVET IS EEN MENSELIJKE VIJAND DIE MOET WORDEN VERSLAGEN IN EEN FYSIEKE OORLOG’. Via diverse en systematische semiotische manifestaties in de marketingcommunicatie van beide merken – zoals verpakkingen in de vorm van wapens, endorsers in legerkledij en oorlogsgerelateerde product- en smaakomschrijvingen – zullen de merkmetaforen worden gereconstrueerd, en worden gelinkt aan de vergelijkbaar gelaagde structuur van CMT. Daarna wordt ingegaan op het strategische voordeel dat merken kunnen uitbouwen via dergelijke metaforen: de concepten ‘merkidentiteit’ en ‘merkcommunicatie’ komen kort aan bod, met de nadruk op hoe metaforen kunnen bijdragen tot een unieke identiteit/positie binnen een relatief homogene productcategorie. Aangezien deze unieke positie bijna uitsluitend bestaat in de ogen van de consument, wordt ten slotte kort ingegaan op het implicatief-inferentiële proces van merkmetaforen en hun impact op kwaliteitsperceptie en merk-/productattitude. Dit laatste wordt geschetst volgens de filosofie van Sperber & Wilsons Relevance Theory, zonder hier al te diep op in te gaan wegens de beperkte scope van de lezing.
Referenties
Lakoff, George & Mark Johnson. 1980. ‘Conceptual metaphor in everyday language’, in: The Journal of Philosophy, 49(8), pp. 453-486.
Lakoff, George & Mark Johnson. 1980. Metaphors We Live By. Chicago: University of Chicago Press.
Lundmark, Carita. 2005. Metaphor and Creativity in British Magazine Advertising. Doctoral dissertation 2005:42. Department of Languages and Culture, Lulea University of Technology.
Rosenbaum-Elliot, Richard, Larry Percy & Simon Pervan. 2015. Strategic Brand Management. Oxford: Oxford University Press.
Sperber, Dan & Deirdre Wilson. 1995. Relevance: Communication and Cognition. Oxford: Blackwell.
Sperber, Dan & Deirdre Wilson. 2002. ‘Pragmatics, modularity and mind-reading’, in: Mind and Language 17(1), pp. 3-33.
Sperber, Dan & Deirdre Wilson. 2008. A deflationary account of metaphors. In: Gibbs, R. (ed.) The Cambridge Handbook of Metaphor and Thought. Cambridge: Cambridge University Press, pp. 84-105.
LITERATUUR
Astrid Van Assche (UGent): Hybriditeit in de galante brief: grens- en genre-overschrijding als getuige en motor van literaire vernieuwing
Aan de hand van een casestudy over hybriditeit in de galante
correspondentie rond het Parijse salon l’Hôtel de Rambouillet
(1608-1661), wil ik aantonen dat literaire hybriditeit enerzijds
evoluties blootlegt in het literaire veld van de bestudeerde periode
en anderzijds ook zelf fungeert als motor van creativiteit.Daarvoor neem ik allereerst de hybriditeiten binnen het briefmedium en
de figuur van de galante briefschrijver onder de loep. Zij
weerspiegelen de zoektocht van een genre in wording in confrontatie
met belangrijke tendensen in het literaire veld van de 17e eeuw, zoals
de strikte hiërarchie tussen genres en de bijhorende auteursstatuten.
De ambiguïteit in de figuur van de galante briefschrijver, tussen
amateur- en beroepsschrijver, en in het galante briefgenre, tussen
eenvoudig communicatiemiddel en literaire compositie, maakt de galante
brief het medium bij uitstek voor genre- en grensoverschrijdend
experiment. Daarom onderzoek ik vervolgens de generieke hybriditeit;
de ongeremde genrevermenging die het galante briefgenre tekent en
daarbij in éénzelfde beweging ook de contouren van het literaire
landschap van de periode schetst. Ten slotte ga ik in op de
dialogische hybriditeit: na de vermenging van genres volgt de
deconstructie van hun codes, waarbij aloude clichés op de proef
gesteld worden in een vaak ironisch getint intertekstueel spel. De
analyse van de rebelse en innoverende kruisbestuiving tussen genres in
de galante esthetiek ondersteunt mijn hypothese over de galante brief
als katalysator in de opkomst van de eerste moderne romans. Mijn
lezing nodigt zodoende uit om de praktijk van het hybridiseren te
beschouwen als een inherent deel van zowel literatuur, als
literatuurgeschiedenis.
Tommy Van Avermaete (RU Nijmegen): Svetlana Alexijevitsj en de nacht van de geschiedenis
Nadat de Nobelprijs voor de Literatuur in 2015 was toegekend aan
Svetlana Alexijevitsj, werd zij door sommigen uitgeroepen tot de
eerste journalist ooit die de prijs kreeg. In deze lezing geef ik aan
waarom haar werk volgens mij niet zozeer journalistiek als wel
literair van aard is. Ik zet uiteen hoe Alexijevitsj zich met haar
werk onderdeel heeft gemaakt van een strijd om de geschiedenis (rondom
gebeurtenissen als Tsjernobyl, de Russisch-Afghaanse Oorlog, de Tweede
Wereldoorlog), en dat zij die strijd voert met literaire middelen.
Alexijevitsj duidde haar eigen boeken eens als ‘romans in stemmen’.
Een vraag die je kunt stellen is waarom ze voor deze vorm heeft
gekozen en niet voor de klassieke roman. Waarom is meerstemmigheid
voor haar zo belangrijk? Alexijevitsj herschrijft en bewerkt ‘ruw
materiaal’ verkregen uit interviews met getuigen rondom historische
gebeurtenissen. Door die bewerking ‘versmelt’ haar stem als verteller
met die van de getuige. Wat betekent dat voor de meerstemmigheid van
haar werk? En hoe werkt dat terug op de historiografische inzet van
haar werk?”
Reuben Martens (UGent): The Matrix en het probleem van energie: een machine-oriented ontologische aanpak
Over The Matrix (The Wachowski’s, 1999) is al bijzonder veel
gefilosofeerd en geschreven. Daarbij gaat het dat echter vaak over
vragen van wat realiteit nu eigenlijk is, hoe we kunnen weten wat
reëel is en wat niet, wat vrije wil is en wat de gevaren van AI
(Artificial Intelligence) kunnen zijn. Waar tot op heden nog geen
aandacht is aan geschonken is de ‘echte’ wereld die zich in The Matrix
toont, de wereld waarin Neo en de Zionisten vechten tegen de AI’s die
de wereld hebben gekoloniseerd. Op zich lijkt dit een banaal idee; het
heeft geen impact op de filosofische vragen die aan de film worden
gesteld. Deze paper wil echter die vragen even in de koelkast plaatsen
en focussen op iets compleet anders: het grote ecologische probleem
dat zich stelt in de films (en meerdere werken van de Wachowski’s).
Het dreigende hyperobject dat de Matrix trilogie eigenlijk omvat is
wat me hier interesseert. Hyperobjecten zijn objecten, machines, die
onze ecologie, op wat voor manier dan ook, binnendringen en bedreigen,
maar die wanneer we naar ze proberen te kijken zich aan ons
onttrekken.Specifiek gaat het hier over het hyperobject ‘energie’: waar komt de
energie vandaan waarmee het hele systeem van de Matrix, de digitale
‘gevangenis’ die Neo en zijn kompanen proberen te ontmantelen, in
stand wordt gehouden? En waar komt de energie vandaan die de stad Zion
doet blijven draaien? Het benaderen van deze problematiek is
allesbehalve simpel, en vergt een denkkader dat steeds meer terrein
wint binnen de literatuurwetenschappen: dat van het ecocriticism.
Vanuit het perspectief van dit ecocriticsm, en door de toepassing van
machine-oriented ontology, probeer ik deze problematiek op te lossen.
Sterker nog, via de machine-oriented ontology hoop ik een nieuw kader
te ontwikkelen waarmee we de representatie van hyperobjects in
literatuur en film kunnen bekijken.
GESCHIEDENIS
Amber Brüsewitz (UGent): De demes van Attica en de Peloponnesische oorlog
De Peloponnesische Oorlog (431-404 v. Chr.) was een gewapend conflict
tussen de twee dominante machten in het Griekenland van de vijfde eeuw
v. Chr.: Athene en Sparta. Het is een oorlog die vanwege haar enorme
schaal en verwoestingen vaak vergeleken wordt met de Eerste
Wereldoorlog. Mijn onderzoek richt zich op de sociaal-economische impact
van de oorlog op de gemeenschappen (ook wel: demes) van Attica door hun
veerkracht te onderzoeken.De belangrijkste contemporaine bron voor deze oorlog is het geschiedwerk
van Thucydides. Hij beschrijft hoe de inwoners van Attica door de oorlog
het platteland moeten verlaten en hoe de Spartanen ditzelfde platteland
tijdens hun oorlogscampagnes vernietigen. Thucydides heeft een somber
beeld geschetst dat de moderne historiografie zwaar beïnvloed heeft:
volgens veel historici heeft de Peloponnesische Oorlog de Attische
gemeenschappen een zware klap toegebracht.Dit traditionele beeld is gebaseerd op literaire bronnen: archeologische
bronnen en epigrafie (de studie van inscripties) zijn amper gebruikt om
de situatie in Attica tijdens de Peloponnesische Oorlog te onderzoeken.
Eerder heb ik laten zien dat het archeologische en epigrafische
materiaal een heel ander beeld schetst: er is veel bewijsmateriaal dat
laat zien dat de demes van Attica actief bleven tijdens de oorlog. Dit
maakt duidelijk dat het tijd is om het traditionele beeld aan te passen,
maar roept ook nieuwe vragen op: hoe werden de gemeenschappen van Attica
beïnvloed door de oorlog? Hoe pasten de inwoners van Attica hun
levenswijze aan de veranderende omstandigheden aan en hoe veerkrachtig
waren ze tijdens deze oorlogssituatie?In dit project zal aan de hand van historische en epigrafische bronnen
en archeologisch materiaal onderzocht worden welke impact de
Peloponnesische Oorlog op korte en lange termijn heeft gehad op de
gemeenschappen van Attica en hoe veerkrachtig deze demes waren. Het
project bestaat uit twee delen. Ten eerste zal een kader van parameters
worden ontwikkeld dat kan helpen met het signaleren en in kaart brengen
van veerkracht. Ten tweede zal het archeologisch en epigrafisch
materiaal uit de geselecteerde demes uit de periode 450 – 350 v. Chr.
worden verzameld. Dit materiaal zal worden geanalyseerd om te zien hoe
deze gemeenschappen reageerden op de oorlog en of deze fundamentele
veranderingen heeft veroorzaakt heeft in hun leef- en woonpatronen.Kortom: dit multidisciplinaire onderzoek zal laten zien hoe veerkrachtig
de demes van Attica in de periode 450 – 350 v. Chr. waren door te
onderzoeken hoe ze zichzelf in stand hielden en aanpasten. Dit onderzoek
zal een grote impact hebben binnen het vakgebied van Oude Geschiedenis,
maar zal ook bijdragen aan het historisch en sociologisch debat over de
veerkracht van gemeenschappen ten tijde van oorlog en rampspoed.
Leen Bervoets (UGent): Sociale dynamiek in de dertiende-eeuwse Vlaamse steden: poorters en poorterschap in een tijd van diepgaande verandering
Abstract volgt.
Johan Belaen (UGent): Nieuwe perspectieven op de ontwikkeling van de benedictijnse kloosterorde: het gebruik van confraterniteiten in het aartsbisdom Reims (12de-13de eeuw)
Abstract volgt.
KLASSIEKE STUDIES
Sarah-Helena Van den Brande (UGent): Keuze en verantwoordelijkheid in het vroege Griekse drama
De vraag naar het statuut van de verantwoordelijkheid en de beslissingen van een agens, een handelend subject, binnen een complexe constellatie van bovenmenselijke krachten, lijkt een belangrijk onderdeel uit te maken van een groot aantal canonieke tragische werken – denken we maar aan Aeschylus’ Agamemnon, Sophocles’ Oedipus Tyrannus of Euripides’ Iphigenia in Aulis. Bij mijn onderzoek naar het Griekse drama begon ik mijn verkennende lectuur van de bronteksten bij het chronologische begin – de tragedies van Aeschylus – en analyseerde ik de Griekse tekst van de zeven bewaarde stukken op aspecten van keuze en verantwoordelijkheid. Ik merkte dat deze problematiek rond de reikwijdte van menselijk handelen al vervat zat in de vroegst bewaarde tragedies (Perzen en Zeven tegen Thebe), maar dat ze in de secundaire literatuur nog niet op een volwaardige manier in kaart was gebracht en erkend. Daarom stelde ik mij een tweeledig doel voor ogen bij mijn onderzoek: enerzijds te bestuderen welke aspecten van keuze en verantwoordelijkheid in deze twee vroegste werken opvallend aanwezig zijn (en via welke literaire mechanismen ze in beeld worden gebracht), anderzijds op die manier te ijveren voor een herwaardering van de rijkheid en complexiteit van het vroege aeschyleïsche drama.
In deze presentatie licht ik een stukje uit van deze problematiek. Centraal staat de vraag naar de reikwijdte van menselijk handelen – de vraag die voor mij aan de basis lag van mijn onderzoek. Ik ga kort in op een interpretatief kader voor deze vraag, waarbij ik aandacht besteed aan historische context, vormgeving van het drama en de veronderstelde aanwezigheid van bovenmenselijke invloed in de stukken. Aan de hand van een aantal markante voorbeelden uit Perzen en Zeven tegen Thebe probeer ik vervolgens aanschouwelijk te maken hoe het vraagstuk wordt verkend. Bij de lectuur van Perzen zoom ik in op de zoektocht naar oorzakelijkheid doorheen de tekst en de afwisselende causaliteitsattributie; bij Zeven tegen Thebe wordt de aandacht gericht op de verhouding tot goddelijke invloed in de eerste helft van het stuk en op de dualiteit waarmee het personage Eteocles is vormgegeven. Deze vier voorbeelden worden tot slot samengebracht om aan te geven hoe de meerwaarde van deze teksten voor de complexe vraag naar de reikwijdte van menselijk handelen ligt in de verkenning, in het aftasten, en dat ze onlosmakelijk verbonden is met de grote literair-dramatische kunde waarmee het vraagstuk werd verbeeld.
Yannick Anné (KU Leuven): Latijns taalonderwijs in de 19de eeuw: een poging tot periodisering
Van de oudheid tot op heden loopt het Latijnse taalonderwijs als een rode draad door de uiteenlopende curricula voor middelbare studenten. Deze opvallende continuïteit levert echter een vertekend beeld op: de doelstelling van de Latijnse les is door de eeuwen heen verschoven van praktische taalverwerving – goed Latijn leren spreken en schrijven – naar een studie van de oudheid als onderzoeksobject. In deze lezing probeer ik aan te tonen dat de Latijnse handboeken tussen het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw grofweg aan twee breuklijnen onderhevig zijn: eerst een verschuiving van Latijn produceren naar Latijn begrijpen, en vervolgens een verschuiving van een traditionele taalbeschrijving naar een meer wetenschappelijke methode, onderbouwd door de taalvergelijking.