Handelingen LVI (2002)

Europa: identiteit en identiteiten

Handelingen van het colloquium georganiseerd door de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis op 26 oktober 2002

5 Programma van het colloquium
7 Louis Vos, De werkelijkheid van de verbeelde natie
35 Jan Van Reeth, De Islam en de wording van de Europese identiteit. Een verhaal over Kadmos en Europa. (Samenvatting)

Wanneer ontstaat het moderne (West-) Europa? Binnen welke grenzen? Wanneer eindigt de oudheid en beginnen de middeleeuwen? Deze vragen behoren tot de klassieke problemen van de geschiedenis. Het postume werk van Henri Pirenne, Mahomet et Charlemagne (1937), gaf hierop een origineel antwoord door aan de opkomst van de islam een beslissende betekenis toe te kennen. Vele kritieken op dit ophefmakende boek betroffen detailkwesties en gingen voorbij aan zijn fundamentele stelling: het verschuiven van het politieke en culturele zwaartepunt naar het noordwesten van Europa, weg van de Middellandse Zee.

59 Véronique Lambert, 11 juli 1302. Van Guldensporenslag tot Feest van de Vlaamse Gemeenschap: de carrière van een middeleeuwse veldslag. (Samenvatting)

Op 11 juli 1302 werd op de Groeningekouter bij Kortrijk een veldslag uitgevochten die later bekend zou worden onder de naam Guldensporenslag. Het was één van de hoogtepunten in een meer dan twintig jaar durende oorlog tussen Filips de Schone, koning van Frankrijk, en diens vazal Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen. Dit conflict was in oorsprong helemaal niet ‘nationaal’ getint en had niets te maken met een Vlaams nationaal bewustzijn. Toch groeide de Guldensporenslag uit tot het nationale symbool van Vlaanderen en werd 11 juli het officiële Feest van Vlaamse Gemeenschap.

Deze lezing zal dieper ingaan op het proces van ‘invention of tradition’ dat zich tussen de veertiende en de negentiende eeuw heeft afgespeeld. De bedoeling bestaat er niet uitsluitend in om te demythologiseren, maar vooral om te verklaren op welke manier een gebeurtenis of feit in een specifieke historische context een nationale interpretatie kan aangemeten krijgen en steeds opnieuw gebruikt kan worden. Op die manier zal het duidelijk worden hoe een middeleeuwse veldslag carrière kon maken en tot Vlaamse ‘nationale feestdag’ kon promoveren.

71 Marc Van Uytfanghe, De Orbis Romanus en de linguïstische identiteit van Europa. (Samenvatting)

De voordracht wil de rol van het Latijn belichten als constitutieve factor in de wording van de Europese linguïstische identiteit, en dit op een dubbel niveau: enerzijds de onderstroom van de oude “latinofonie”, die na een lange periode van relatieve eenheid uitmondt i een gedifferentieerd Romaans taalgebied, waaruit zich evenwel pas in de latere Middeleeuwen echte nationale talen ontwikkelen (hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de geleidelijke afbakening van andere taalfamilies en aan hun interactie met het Latijn/Romaans, m.i.v. taalconflicten); anderzijds de bovenstroom van het “hervormde” middeleeuws Latijn, dat tot ver buiten de “orbis Romanus” van weleer aan de westerse christianitas een supranationale identiteit verleent (t.o.v. de Byzantijnse christenheid).

105 Guus Extra, Meertaligheid en identiteit in de multiculturele samenleving. (Samenvatting)

Door processen van migratie en minderheidsvorming worden de grote steden van de lidstaten van de Europese Unie in steeds sterkere mate gekenmerkt door multiculturaliteit en meertaligheid. Met deze dynamische context als uitgangspunt wordt ingegaan op de status en het gebruik van allochtone talen in gezinsverband en wel vanuit demografisch en sociolinguïstisch perspectief.

In demografische opzicht wordt aandacht besteed aan de betekenis van het thuistaalcriterium voor de definitie en identificatie van multiculturele bevolkingsgroepen in het algemeen en van schoolpopulaties in het bijzonder. De meerwaarde van het thuistaalcriterium wordt daarbij afgezet tegen de waarde van de criteria nationaliteit, geboorteland en etniciteit. In socio-linguïstisch opzicht wordt aandacht besteed aan de distributie en vitaliteit van allochtone thuistalen in crosslinguïstisch en crosscultureel perspectief.

De bespreking van deze demografische en sociolinguïstische gezichtspunten zal worden geïllustreerd aan de hand van recente empirische bevindingen uit grootschalige thuistaalsurveys onder basisscholieren in de context van het Multilingual Cities Project. Dit project wordt uitgevoerd onder auspiciën van de European Cultural Foundation en wel in zes grote multiculturele steden in verschillende lidstaten van de Europese Unie. Van Noord tot Zuid gaat het daarbij om Göteborg, Hamburg, Den Haag, Brussel, Lyon en Madrid.

131 Kaat Delrue & Marc VERLOT, Meertaligheid in Brussel. (Samenvatting)

Indien we de debatten over taal en onderwijs doorheen Europa in beschouwing nemen, zien we dat de ideologische perspectieven en de institutionele organisaties meer en meer de multiculturele en meertalige realiteit in Europa inperken of negeren. Er is duidelijk een groeiende kloof tussen ‘hoe het zou moeten zijn’ en ‘hoe het is’. Brussel is officieel een tweetalige stad, met twee totaal gescheiden schoolsystemen (Nederlands- en Franstalig). Toch is het niet langer opportuun om dit officieel tweetalig kader als het enige uitgangspunt te nemen indien we greep willen krijgen op de sociale en culturele realiteit.

Leerkrachten worden voorbereid om leerlingen te onderwijzen gebruik makend van monolinguale en monoculturele curricula. De consequentie daarvan is dat de multiculturaliteit en de meertaligheid van hun leerlingen als problematisch worden beschouwd. Onderwijsbeleid en praktijk komen vast te zitten door deze ‘problemen’ ad hoc te willen oplossen. Zolang beleidsmakers geen rekening houden met de multiculturele en meertalige situatie in Brussel, blijven leerkrachten in de kou staan.

Om de meertaligheid van de Brusselse leerlingenpopulatie in kaart te brengen, werden in het najaar van 2000 vragenlijsten afgenomen van leerlingen uit alle Brusselse Nederlandstalige lagere scholen met betrekking tot meertaligheid thuis en op school. Dit onderzoek gebeurde in het kader van een ruimer onderzoeksproject Multilingual Cities, gecoördineerd door Babylon (Katholieke Universiteit Tilburg).

De opzet van het onderzoek in Brussel was om bij het in kaart brengen van de Brussels onderwijssitutatie verder te gaan dan de bestaande benaderingen. Door de thuistalen van leerlingen te achterhalen verhogen we het bewustzijn over de meertaligheid van allochtone leerlingen en trachten we de negatieve beeldvorming hierover tegen te gaan. Deze meertaligheid wordt nagenoeg onveranderlijk als een bron van achterstand en problemen beschouwd en veel minder als een bron van kennis en verrijking voor individuele leerlingen en voor de samenleving als geheel. Daarnaast kunnen thuistaalgegevens over leerlingen een statistische meerwaarde bieden voor de definitie en de identificatie van multiculturele schoolpopulaties.

De resultaten van het onderzoek naar meertaligheid in Brussel maken duidelijk dat er geen alternatief mogelijk is dan de uitdagingen aan te gaan. We stellen vast dat bijna 82% van de leerlingen in Nederlandstalige lagere scholen meertalig zijn en dat de amper 16,6% uitsluitend Nederlands praten thuis. Niettegenstaande het aantal Nederlandstaligen in Brussel steeds daalt, is het aantal Nederlandstalige scholen in Brussel verdubbeld gedurende de laatste twee decennia.

Zowel beleidsmakers, schooldirecties als leerkrachten zijn zich terdege bewust van de uitdagingen en er is een groeiend besef dat de huidige oplossingen te kort zullen schieten op lange termijn. De redenen waarom aan de bestaande oplossingen wordt vastgehouden zijn ten eerste omdat veelal de visie op de realiteit vertekend is en ten tweede omdat alternatieve oplossingsstrategieën heel bedreigend lijken voor de bestaande posities. Ook hierin ligt de meerwaarde van het onderzoek. Het onderzoek levert data op die een vertekend beeld op de realiteit wegwerken en die we kunnen inzetten voor strategische besluitvorming.

151 Jürgen Jaspers, Talige stileringen als identiteitsconstructie bij Marokkaanse jongens. (Samenvatting)

Zoals Deborah Cameron aangeeft (1995), wordt er in de traditionele sociolinguïstiek impliciet van uitgegaan dat een identiteit a priori bestaat en gereflecteerd ofwel gemarkeerd wordt. Dat is onverenigbaar met wat in de sociale theorievorming blijkt: daar worden “identiteit”, “sociale klasse” of “gender” als relatief onstabiele constructen gezien die op zichzelf verklaring verdienen. Taalgebruik is dan geen reflector of markeerder, maar één van de dingen waarmee identiteit geconstrueerd wordt. Identiteit bestaat niet op voorhand, maar bestaat enkel in de herhaalde uitdrukking of “performance” van bepaalde kenmerken (talige, culturele, lichamelijke, etc.) in actuele sociale praktijk. De herhaling of continue reproductie van die kenmerken geeft de indruk dat ze stabiel of “van nature” zijn.

Cameron wijst erop dat net zoals het lichaam gestileerd wordt om een man- of vrouw-zijn uit te drukken (door gebaren, gedrag, kleding, voortbeweging, etc.), ook taal gestileerd wordt om in situ een bepaalde identiteit te (re)produceren: men opteert al dan niet herhaaldelijk of retorisch voor een bepaalde toon, accent, prosodie, en men maakt bepaalde lexicale, grammaticale en interactionele keuzes. Identiteitsconstructie of keuzes maken gebeurt natuurlijk niet ad libidum, maar wordt in zekere mate beïnvloed door de talige of sociale normativiteit die in samenlevingsverbanden bestaat.

In deze lezing probeer ik aan te geven hoe Marokkaanse jongens op een Antwerpse middelbare school identiteit construeren binnen het in Vlaanderen normatieve kader (enkel Nederlands, enkel standaardtaal, en de Marokkaanse minderheid als gestigmatiseerde groep) aan de hand van stileringen van het voor hen voorhanden Nederlandstalige materiaal: het Antwerps dialect, gebrekkig Nederlands, en Algemeen Nederlands.

Literatuur:

Cameron D. (1995): Verbal hygiene. London: Routledge

173 Bart Keunen, “Europa is ingesloten tussen zuivere logica en gitaar”. De historische avant-gardebewegingen en het Europese moderniteitssyndroom. (Samenvatting)

In deze bijdrage wordt het concept “Europa” gebruikt als synecdoche voor “moderniteit”. Uitgangspunt is de ideeënhistorische stelling van Antonio Negri en Michael Hardt dat men twee Europa’s en twee moderniteiten kan onderscheiden. De moderniteit is enerzijds de historische tendens tot totalisering en uitsluiting (cf. nationalismen en eurocentrisme), en anderzijds de tegengestelde neiging tot fragmentering en anarchisch bevrijdingsdenken (cf. het verval van het religieuze wereldbeeld uit de Hoge Middeleeuwen).

Indien men het theorema van “de twee Europa’s” verbindt met een reflectie op het differentiebegrip van Gilles Deleuze (de inspirator achter het werk van Negri en Hardt) en met Mikhail Bachtins stellingen over de carnavaleske volkscultuur (in het Europa van de Renaissance) kan men het toepassen op de Historische Avant-gardebewegingen en het gebruiken om de uitzonderlijke rol die zij speelden in de moderne literatuurgeschiedenis te hercontextualiseren. Sommige van die literaire stromingen kan men immers opvatten als een radicale affirmatie van de moderniteit in haar anarchische en fragmenterende gedaante. Doordat Historische Avant-gardebewegingen resoluut kozen voor het anarchische, zorgden zij ervoor dat de problematische relatie tussen literatuur en politiek in een nieuw licht kwam te staan.

187 Kris Van Heuckelom, “Ondanks alles, mijn Europa, mijn geboortegrond”. Beeldvorming over Europa in het werk van Czesław Miłosz. (Samenvatting)

Hoewel het oeuvre van de Poolse dichter en essayist Czesław Miłosz (geb. 1911) van een sterk “Europees bewustzijn” getuigt, draagt de beeldvorming over Europa in zijn werk een erg dubbelzinnig karakter. De aanname van een Europese cultuurruimte gaat gepaard met een diep besef van de breuklijnen binnen de Europese identiteit (“oost” vs. “west”). Die tegenstelling tussen Oost- en West-Europa wordt niet enkel geduid binnen klassieke opposities als “periferie-centrum” en “provincialisme-universalisme”, maar wordt ook gekoppeld aan belangrijke historische ontwikkelingen (WO II en de naoorlogse sovjettisering van Centraal- en Oost-Europa). Sleutelteksten in Miłosz’ ambivalente Europa-perceptie zijn de essaybundel De geknechte geest (1953), de autobiografische prozawerken Geboortegrond (1959) en Alfabet (1997-1998), de tekst van zijn Nobelprijsrede (1980) en de Harvard-lezingencyclus The Witness of Poetry (1981-1982). Afgezien daarvan verdient ook Miłosz’ bijdrage tot het Mitteleuropa-discours van de jaren ’80 bijzondere aandacht.

205 Luc Devoldere, “Ik ben van Luxembourg”. (Samenvatting)

Hoe blijven we overeind in het Europese Babel? De rol van het Latijn en het Frans zijn uitgespeeld. Engels is noodzakelijk, maar zal nooit voldoende zijn en is zeker niet de oertaal die volmaaktheid en universaliteit combineert. We zullen ons moeten neerleggen bij de veelheid, de verwarring, het veroordeeld zij tot de eigen taal, als het er echt op aankomt. Als Europa iets betekent, dan is het die nevenschikking, die opstapeling van particuliere dingen, eigenaardigheden, codes en eigenzinnige tradities. Europa bestaat niet, maar Rome en Parijs wel. Europa is Robespierre en Fransiscus van Assisi, Nietzsche en de Eerste Wereldoorlog. Overigens ben ik van mening dat de nieuwe Eurobiljetten symptomatisch zijn voor het fletse Europa dat men ons wil aanpraten: bruggen die niet op de Pont du Gard mogen lijken, vensters die niet mogen uitkijken op de Taag.

217 Over de auteurs
221 Bestuur 2002

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s